Mattheus Brouërius van Nidek

 

 

Inhoudsopgave
Brouerius van Nidek

Une desription unedite

Beschrijving van Sedan, Luik, Aken, Maastricht, 's-Hertogenbosch, Breda en Geertruidenberg
Brouërius heeft in zijn jeugd veel gereisd. Daarbij ging zijn belangstelling vooral uit naar alles wat met ‘de oudheid', de achttiende-eeuwse benaming voor geschiedenis, te maken had. Een handgeschreven verslag van zijn reizen bevindt zich in het Gemeentearchief van Maastricht. Het titelblad lijkt door Brouërius zelf getekend en beschreven te zijn. De titel luidt: Tres exacte description des Provines Unies des Pais Bas, et villes der Sedan, Liège, Aix-la-Chapelle, Maastricht, Bolduc, Bréda et Geertruidenberg (...) avec de remarques par Mre Matthieu Brouerius de Nidek, advocat.1

Het in leren band gebonden boek telt 316 pagina’s. De meeste zijn dicht beschreven. Andere bladzijden zijn helemaal of gedeeltelijk gevuld met tekeningen van wapens, monumenten, ornamenten etc. en plattegronden. Sommige zijn in kleur en door Brouërius zelf getekend. Verder zijn gedrukte kaarten, plattegronden, portretten, penningen, tekst en historieplaten in het boekwerk opgenomen.

Het manuscript is in het Frans geschreven, maar niet door Brouërius zelf. Brouërius deelt voor in het boek mee: 'Jaques Veillard a ecrit pour l'auteur Monsr Matthieu Broherius'. Wie Jaques Veillard was is niet bekend; waarschijnlijk een schrijver die wegens drukke werkzaamheden ingehuurd was om de reisaantekeningen geschikt te maken voor publicatie. Het werk begint met een uitgebreide 'Preface', gevolgd door acht reisbeschrijvingen, verdeeld in 'Lettres'. (Lettres I:mier etc.). Elke 'lettre' begint met de aanhef: 'Monsieur' en sommige eindigen met een groet aan 'Monsieur'. Helemaal aan het eind schrijft Brouërius zelf een groet, naar de gewoonte van die tijd, 'Votre tres humble serviteur Mattheus Brouërius van Nidek'.

Léon Halkin
In 1925 noemde de Maastrichtse archivaris W. Goossens het manuscript van Brouërius van Nidek in een artikel over de romeinse oudheden in Maastricht.2 Léon Halkin, emeritus professor aan de universiteit van Luik, heeft in 1948 uit dit manuscript het gedeelte over Luik gepubliceerd.3 In zijn uitgebreide voorwoord geeft hij veel informatie over Brouërius van Nidek. Hij ontleent die aan het manuscript zelf en aan biografische woordenboeken, maar vooral aan een artikel van de historicus Brugmans.4

Halkin heeft blijkbaar het hele manuscript gelezen en schrijft er lovend over.5 Hij noemt de stijl zeer goed en soms zelfs elegant. Hij schrijft dat hij met uitzonderlijk genoegen de omzwervingen volgt van een gids die zo goed op de hoogte was. Die gids heeft zich veel moeite getroost om de belangstelling van anderen te wekken en hen kennis bij te brengen. Bovendien heeft hij kaarten en plattegronden toegevoegd, evenals illustraties, die soms vaardig zijn ingekleurd. Halkin acht het overbodig om op het belang van deze documentatie voor de beschreven gebieden te wijzen, vooral gezien vanuit het oogpunt van archeologie en kunstgeschiedenis.

Halkin schrijft verder dat: 'de grootste verdienste van Br. is dat hij het belang begrepen heeft van de epigrafie als hulpwetenschap van de geschiedenis en niets heeft nagelaten om zijn beschrijving te Luik te verrijken met een vrij getrouwe transcriptie van grafopschriften, opschriften ter nagedachtenis en tijdverzen, die zijn blik trof in de loop van zijn bezoek.'6

Maar Halkin heeft ook kritiek. Over de beschrijving van Luik merkt hij op, dat de wetenschappelijke activiteiten van Brouërius zich vooral beperkten tot het compileren, zonder zich rekenschap te geven van de juistheid daarvan.7 Ook verwijt hij hem dat hij zich te weinig ontvankelijk toonde voor de schoonheid van gebouwen, beeldhouwwerken en schilderkunst, om niet te spreken van de toegepaste kunsten, die toen in Luik zo overvloedig aanwezig waren8. Halkin geeft daar voorbeelden van, onder andere dat Brouërius een aantal stiftskerken niet noemt en het onvergelijkelijke paleis van de aartsbisschop afdoet in drie regels met de opmerking 'er is niets belangrijks te melden'. Verderop zullen we deze eigenschappen van Brouërius, een zwak ontwikkelde kijk op kunst en een weinig kritische houding, opnieuw tegenkomen.

Reisbeschrijvingen.
In zijn 'Preface' noemt Brouërius als belangrijke reden voor het uitgeven van dit boek de aanmoediging van een vriend, een geschiedkundige die op de hoogte was van alle soorten oudheden. Het ligt voor de hand dat het deze vriend was waaraan hij zijn brieven richtte.9 Maar zelf wil hij het ook graag publiceren, omdat het handelt over een land waarmee hij zich sinds zijn jeugd verbonden voelt. Tenslotte noemt hij als reden voor de samenstelling van dit geschrift dat hij daarmee kan benutten wat hij in twintig jaar studie geleerd heeft. Hij herinnert zijn lezers er aan dat hij altijd de ambitie had zich te verdiepen in penningkunde en opschriften.

Brouërius geeft een opsomming van wat hij beschrijft: de steden, het platteland en de bijzonderheden er van; de karakteristieken van de verschillende bewoners, de handel, wetenschap en kunsten. Hij beschrijft de geschiedenis van Holland vanaf de romeinse tijd en de religieuze en politieke omstandigheden die zouden leiden tot de vorming van de Zeven Provinciën als onafhankelijke staat met 'een onwrikbare gehechtheid aan de leer der Reformatie'.
De eerste brief gaat over een reis van Sedan via Bouillon, St. Hubert en Luik naar Aken. Hij vertrok uit Sedan op 17 oktober 1699 naar Holland, waar hij zich op 22 maart 1700 in Leiden als student liet inschrijven. De tweede brief behandelt het ontstaan van de Republiek en de naam Holland, de derde de steden en dorpen in de diverse landstreken, het klimaat, de natuur en haar voortbrengselen en het bestuur. In de vierde brief worden de handel, de sociale klassen, de universiteiten, de gewoonten en de godsdienst beschreven. De daarop volgende vier brieven zijn weer reisbeschrijvingen, van respectievelijk de steden Maastricht, 's-Hertogenbosch, Breda en Geertruidenberg.

Tijdens zijn wandelingen door de verschillende steden is Brouërius voortdurend op zoek naar oude opschriften en inscripties, die hij natekent en vertaalt. Penningen, munten en zegels hebben eveneens zijn aandacht en hij verzamelt ze ook. In zijn manuscript komen daarvan zowel door hem zelf getekende als gedrukte en ingeplakte afbeeldingen voor. Ook bezocht hij notabelen om inlichtingen te krijgen of hun collecties te bezichtigen. Zo kwam hij in Luik bij een bekend archeoloog, Guillaume de Crassier. Die liet hem zijn collectie penningen, antieke stenen en tekeningen zien en de zeldzame boeken en manuscripten in zijn bibliotheek. De avond bracht Brouërius door in een café. Daar beviel het hem zo goed dat het al donker was toen hij weg ging. Hij werd toen door jongelui met lantarens naar zijn herberg gebracht.

Soms reisde hij met een of meer vrienden. Helemaal aan het eind van het boek, na zijn bezoek aan Breda en Geertuidenberg, schrijft hij: 'Wij zijn gaan slapen in Breda, terwijl wij twistten met mijn vriend over het dispuut dat hij met die Engelse had en wij vertrokken opnieuw samen, daar zij mij niet wilde verlaten nu zij mij begeleid had naar al die andere plaatsen uit de omtrek van Breda. Wij vertrokken naar Bergen op Zoom, van waar ik u zal schrijven.'

Strijdbaar Protestant
In de vierde brief staat als tussendoortje een drieëntwintig bladzijden lange kritiek op een anti-calvinistisch boek van een tot het katholicisme bekeerde dominee. In deze theologische polemiek laat Brouërius zich kennen als een strijdbaar protestant. Dat beeld komt ook naar voren in verschillende niet erg verdraagzame uitlatingen over het katholicisme. Daarbij moeten we wel de tijd waarin hij dit schreef in aanmerking nemen. Brouërius wist van de vervolgingen waaronder zijn voorouders hadden geleden. Bovendien had hij zelf de weinig benijdenswaardige situatie van de protestanten in Sedan nog meegemaakt. En tenslotte schreef hij over en voor een land, dat gegrond was op de 'onwrikbare gehechtheid aan de leerstellingen der Reformatie'.

Ook tijdens zijn reizen stelt hij zich afwijzend op, zoals bij zijn bezoek aan de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch. Koldeweij schrijft daarover: 'Brouerius de Nidek werd door de kanunniken officieel ontvangen en de reliekenschat van de kerk werd hem persoonlijk getoond. De rationalistische Fransman stelde zich, zoals ook blijkt uit hetgeen hij over het Servaaskapittel en de Servaaskerk vertelde, zeer sceptisch op ten aanzien van het Roomse geloof met zijn beelden- en reliekenverering.' 10

In de Sint-Jan
A.M. Koldeweij schreef in 1987 een artikel met als titel: 'Pieter Saenredam had al getekend wat Matthieu Brouerius de Nidek beschreef: het doxaal en de koorbanken in de Sint Jan te 's-Hertogenbosch.'11 Pieter Saenredam (1597-1665) tekende in 1632 in 's-Hertogenbosch onder andere het interieur van de Sint Jan. Koldeweij verwijst bij de beschrijving daarvan naar de Fransman [sic] Matthieu Brouerius de Nidek, die de Sint-Jan ook bezocht. Om een indruk te geven van Brouërius' werk citeren we hier Koldeweij.

'In deze verhandeling die deels van eigen waarnemingen verslag doet en deels is gekopieerd uit bestaande beschrijvingen, gaat Brouerius de Nidek gedetailleerd in op hetgeen hij zag in het koor van de Sint-Jan en met name op de heraldische merkwaardigheden aldaar.12 Wandelend door het middenschip van de kerk prees Brouerius vooral de fraaie preekstoel, en betrad vervolgens via het doxaal dat hij van plan was te tekenen maar helaas bleef de daarvoor gereserveerde ruimte in de tekst leeg, het koor: '... une tres belle -piramide (= het doxaal) de la il faut venir au coeur qui est tres beau, comme vous pouvez voir si bas par ce dessein que j'ai fait tirer de sa face et des deux coté, qui est toute de marbre blanc et de marbre de corinthe, avec des tres belles figures et bas relief de l'Histoire de Ta Bible faites tres artistement, soutenues par des colomnes de marbres./dessin du portaille du coeur de St. Jean de Boistduc (niet gemaakt) / Vous entres, dedans vous voyes sur vos deux cotes les bancs des chanoines pour 37 de chaque côté, ce qui fait en toute 74 comme ils ont pû être autrefois. au dessus vous aves les armes des chevaliers de Ta Toison d'or.' De achttien tekstpanelen en wapenborden aan de rechter- dus zuidzijde worden dan beschreven, vervolgens keerde hij zich naar de noordkant en noteerde wat op de achttien panelen aan die zijde te zien was.

Daarna schreef hij tot slot van zijn bezoek op het koor: 'Vous montés un pas ou deux pour venir, oú étoit le grand autel. Vous aves sur vostre gauche un tombeau de Gijsbertus Masius, il paroit a genoux, les deux mains jointe, avec ses habillement sacerdotaux. devant son prié Dieu sur le quel il y a un livre posé dessus; dans lequel il semble qu'il lit. on y voit ses armes tels qu'elles sont ici gravées. Au dessus de lui il y a une mort, et au dessous cette divisé OMNIA MORS AEQUAT que veut dire "La mort nous rend tous egaux" ' .

Datering
Het is moeilijk om vast te stellen wanneer de verschillende delen van het manuscript geschreven zijn. Halkin denkt dat de 'Preface' dateert van rond 1722. De reisbeschrijvingen zelf zijn waarschijnlijk eerder en op verschillende tijdstippen geschreven. Zo vermeldt Brouërius zelf in de eerste brief dat hij op 17 oktober 1699 uit zijn geboortestad Sedan vertrok. Halkin dateerde de beschrijving van Luik op 1705.13 Goossens 14 is, zonder verdere argumentatie, van mening dat Brouërius rond 1717 in Maastricht was. Er zijn echter redenen om te veronderstellen dat hij daar een paar jaar eerder was. Als we aannemen dat de reizen in de genummerde volgorde gemaakt zijn, bezocht Brouërius na Maastricht nog Breda en Geertruidenberg. Maar in 1716 overleed zijn stiefvader Reinier Dibbets en moest hij alleen de leiding van de civetkatten-onderneming op zich nemen. Daardoor bleef er waarschijnlijk minder tijd over voor cultuurreizen en heeft hij zijn laatste reis vóór of in 1716 gemaakt.

Dat is misschien ook de reden dat alleen de zuidelijke provincies zijn bereisd, of althans beschreven, terwijl de titel doet vermoeden dat het de bedoeling was alle zeven provinciën te behandelen. In dat kader dringt zich een gedachte op die vaker terugkeert, namelijk dat Brouërius geneigd was te veel hooi op zijn vork te nemen.

Brouërius duidt de Description in zijn lijst in Kabinet (1727) aan als een manuscript. Uit het voorwoord blijkt dat het bedoeld was om te publiceren. Halkin meent15, en dat zijn we met hem eens, dat men het boek slechts aandachtig hoeft door te nemen om tot de overtuiging te komen dat het gemaakt is om het te laten drukken. Dat is echter niet gebeurd. Misschien speelde een rol dat het manuscript in het Frans geschreven is en alleen steden in de zuidelijke Nederlanden behandelt. Het zou daardoor vooral van belang zijn voor de Waalse protestanten en die groep was wellicht te klein om voor een uitgever interessant te zijn.16

Noten
1 Gemeentearchief, Maastricht, hs. 242. De stadsbibliotheek van Maastricht ontving het uit de bibliotheek van Godefroid Stas (1802-1876), maar hoe die het in zijn bezit kreeg is onbekend.
2 W. Goossens, 'Over beweerde romeinse tempels in Maastricht', in Oudheidkundige Mededeelingen van het Rijksmuseum voor Oudheden, Leiden 1925, 6, 36-39.
3 Léon Halkin, Une description inédite de la ville de Liège en 1705, Liège 1948.
4 In J.C. Molhuysen en P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel 4, 1924, 213.
5 Halkin 1948, 12.
6 Halkin 1948, 18.
7 Halkin 1948, 11; het is mogelijk dat Halkin beïnvloed is door de biografische woordenboeken. Kasteleyn merkt hierbij op dat compileren typerend was voor deze tijd en voor Brouërius' verzameling van topografica. De kritische geest kwam juist op toen hij met zijn werkzaamheden stopte.
8 Halkin 1948, 16.
9 Misschien was dat zijn vriend en leermeester David van Hoogstraten, waarmee hij ook samenwerkte voor het Groot Algemeen Woordenboek.
10 A.M. Koldeweij, De gude Sente Servas: (...), Assen [etc.] 1985, 264
11 In Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1987, Houten 1988, 188-200
12 In een noot vermeldt Koldeweij nog dat Brouerius de Nidek de wapen- en tekstborden in het koor van de Sint-Jan minitieus beschrijft; Koldeweij 1987, 199 noot 17.
13 Halkin 1948, 15.
14 Goossens 1925, 37.
15 Halkin 1948, 12.
16 Het zou de moeite waard zijn om het manuscript nauwkeuriger te bestuderen; er zal dan ongetwijfeld ook meer over Brouërius te voorschijn komen. Het zou nog mooier zijn als het, ondanks zijn beperking wat de beschreven steden betreft, in zijn geheel in het Nederlands zou worden vertaald en alsnog uitgegeven.

inhoudsopgave