Mattheus Brouërius van Nidek

 

 

Inhoudsopgave
Brouerius van Nidek

Jacobus Stellingwerf

Afkomst.
Er is over Jacobus Stellingwerf heel wat beweerd en gefantaseerd en daarop voortbordurend wordt er nog al eens negatief over hem geoordeeld. Maar het is niet juist om hem te vergelijken met bijvoorbeeld de nieuwe generatie topografische tekenaars als Pronk, De Haan en De Beijer. Stellingwerf was een kopiist, die natekende wat hem voorgelegd werd. Oorspronkelijke tekeningen zijn van hem niet bekend, zelfs niet uit Amsterdam, waar hij zijn hele leven gewoond heeft.

Hij was ook geen tekenaar van professie. Bij zijn eerste huwelijk, in 1708, wordt als beroep goudsmid genoemd, het beroep dat zijn grootvader van moederszijde eveneens uitoefende. Waarschijnlijk deden beiden dat in een ondergeschikte functie, want ze zijn niet in de poorterboeken te vinden en er is geen meesterteken bekend. Het beroep van grootvader van vaderszijde, die rond 1600 geboren moet zijn, werd bij de doop van diens vier kinderen respectievelijk als tapper, tobackverkoper wijnverlater genoteerd. Mogelijk had hij een ambtelijke functie, die met wijn en tabak te maken had. Hij droeg nog niet de naam Stellingwerf, maar stond te boek als Jacob Jansz. Daar waren er meer van. In de periode waarin hij gestorven moet zijn, tussen 6 oktober 1636 en 9 maart 1639, is in Amsterdam 21 keer een Jacob Jansz begraven. Alleen via zijn vrouw, Elsje Martens, kon het gezin gereconstrueerd worden. Het laatste kind van dit echtpaar was Roeland, die op 16 juli 1637 gedoopt werd.

Deze Roeland, later Roelof genoemd en van beroep knopenmaker, ging op 19 maart 1666 in ondertrouw met Catalina van Hoorn, dochter van een goudsmid. Bij die gelegenheid gebruikte hij voor het eerst de naam Stellingwerf. Het hoorde er in die tijd een beetje bij om een familienaam aan te nemen. Waarom dat Stellingwerf werd, is onbekend. Van een relatie met de Friese landstreek van die naam blijkt niets. Stellingwerf was toen een veel voorkomende naam in Amsterdam en het zal wel door een relatie met iemand van die naam zijn, dat hij zich zo ging noemen.

Van het echtpaar Roelof Stellingwerf en Catalina van Hoorn werden vijf kinderen gedoopt, allemaal in de Nieuwe Kerk. De oudste was Jacobus, gedoopt 2 februari 1667; getuigen waren grootvader Antonij van Hooren en grootmoeder Elsje Martens. De jongste zoon, Abraham, werd op 12 december 1685 gedoopt. Die werd later verver en werd in 1724, in navolging van zijn vader, als poorter ingeschreven.

Levensloop.
Jacobus Stellingwerf (1667-1727) trouwde twee keer. De eerste keer, in 1703, met Margarieta van Nierop, een weduwe uit Amstelveen. Zij had uit haar eerste huwelijk vijf kinderen, waarvan er vermoedelijk één jong gestorven is. Het nieuwe echtpaar kreeg geen kinderen. Margarieta werd op nieuwjaarsdag 1712 begraven in de Zuiderkerk.
#welke kinderen, * 1691-1698, in leven?

  handtekening Jacobus Stellingwerf en Margarieta van Nierop

Jacobus' tweede ondertrouwacte dateert van 14 mei 1723; hij was toen 56 jaar en zijn stiefkinderen waren volwassen. Bruid was de 37-jarige Antonina Houbraken (1686-1736), vrijgezelle dochter van Arnold Houbraken (1660-1719), de bekende schilder, etser en auteur. Arnold Houbraken was in Dordrecht geboren en kwam, 9 jaar oud, als knechtje bij een garenwinder in dienst, die hem soms tekeningen of prenten liet kopiëren. Als jongeman werd hij in Dordrecht in het schildersgilde opgenomen. Hij trouwde daar met de dochter van een chirurg, Sara Soeburg. Dit paar kreeg 10 kinderen. In 1710 verhuisde de familie naar Amsterdam, waar vader Arnold in datzelfde jaar als poorter werd ingeschreven. Antonina tekende ook en haar zuster Christina trouwde met de schilder Anthony Elliger. Haar broer Jacob maakte naam als graveur en bleef dat vak tot op hoge leeftijd uitoefenen.

  handtekening Jacobus Stellingwerf en Antonina Houbraken

Het ligt voor de hand dat Jacobus Stellingwerf door het contact met deze familie in het tekenvak terechtkwam. Als tekenaar heeft hij achtereenvolgens twee opdrachtgevers gehad, Matheus Brouërius van Nidek en Andries Schoemaker. Jacobus Stellingwerf overleed in 1727 en werd op 29 december van dat jaar in de Nieuwe Zijds Kapel in Amsterdam begraven. Als wij er van uitgaan dat hij omstreeks 1722 met tekenen begon, zoals verderop verondersteld wordt, heeft hij slechts een jaar of zes als tekenaar gewerkt.

Tekenen voor Brouërius van Nidek.
Het is moeilijk te zeggen hoeveel tekeningen Stellingwerf voor Brouërius gemaakt heeft. Bij ongeveer 17% van de vermeldingen van gebouwen in de Atlas staat namelijk geen naam; daar zijn er ongetwijfeld ook van Stellingwerf bij. Bovendien staat een deel van Stellingwerf's tekeningen op naam van de leverancier van zijn voorbeelden. In de Atlas tellen we ongeveer 2300 tekeningen op naam van Stellingwerf. Daarbij komen er nog driehonderd die op naam van een andere tekenaar staan, waarvan honderd negentig op naam van een Berkhuys. Wellicht komen daar ook nog een aantal anonieme tekeningen bij. Omdat deze aantallen deels op schattingen berusten houden we het er op dat Stellingwerf 'ongeveer 2.564' tekeningen voor Brouërius maakte. Dat getal ontstond bij de splitsing naar jaartallen zoals hieronder is aangegeven.

Als er een jaartal bekend was zette Stellingwerf dat op zijn tekening. Soms stond het op zijn voorbeeld en soms wist hij wanneer een schets gemaakt of geleverd was. Dat laatste moet het geval geweest zijn met de Friese schetsen, waarvan een deel is teruggevonden1. Op die schetsen komt geen jaartal voor, maar op de tekening die Stellingwerf er naar maakte wel. Als het jaartal onbekend was, bleef de tekening ongedateerd. Stellingwerf vermeldde nooit het jaartal waarop hij de tekening maakte. Een enkele keer deed Brouërius dat alsnog.2
Aan de hand van de jaartallen op de tekeningen kunnen we ongeveer nagaan in welke jaren Stellingwerf voor Brouërius werkte. De aantallen per jaar zijn hieronder weergegeven.

geen jaartal
903
1723
410
voor 1701
628
1724
64
1701-1716
15
1725
15
1717
37
1726
10
1718
48
1727
3
1719
9
1728
-
1720
111
1729
-
1721
93
1730
1
1722
217
     
   
totaal
2564

De jaartallen van vóór 1717 zeggen niets over het jaar waarin Stellingwerf ze natekende. De jaartallen 1717-1719 komen grotendeels voor op tekeningen naar Berkhuys, die in opdracht van Brouërius werkte. We weten niet wanneer diens schetsen aan Brouërius geleverd zijn: al in het jaar van tekenen, of later. Ook niet of Brouërius al van te voren van plan was om ze te laten overtekenen, of daartoe later besloot. Bijvoorbeeld omdat hij het aangeleverde materiaal niet goed genoeg vond. Bovendien waren de aantallen in het begin nog klein. De grote stroom kwam pas op gang in 1720 met gedateerde schetsen van Berkhuis en nu ook van De Raadt. Daarop volgden dan de tekeningen van de anonieme tekenaar die in Friesland werkte.

Dat alles leidt tot de veronderstelling dat Stellingwerf in elk geval van 1722 tot en met 1724 voor Brouërius werkte. Misschien iets eerder, maar waarschijnlijk niet vóór 1720. Verder lijken de cijfers het vermoeden te bevestigen dat er omstreeks 1925 een min of meer geleidelijke overgang van Brouërius naar Schoemaker was.

Uiterlijke kenmerken.
Van de afbeeldingen die Brouërius van her en der bijeen verzamelde en van de schetsen die hij liet maken werden door Stellingwerf gelijkvormige tekeningen gemaakt. Meestal maten ze ongeveer 145 x 200 mm. Onder de tekening is altijd ruimte gelaten voor een onderschrift, waarin Stellingwerf meestal een omschrijving van de voorstelling gaf, met daarachter (voorzover beschikbaar) het jaartal van zijn voorbeeld. De tekeningen voor Brouërius signeerde hij geheel rechts met potlood: JSt 3. Die signatuur is vaak nauwelijks meer te lezen.

Soms schreef Brouërius het onderschrift, of voegde hij gegevens aan die van Stellingwerf toe. Een aanduiding van de herkomst van het origineel, zoals vooral voorkomt bij tekeningen naar Berkhuys of De Raadt, werd altijd door Brouërius geschreven. Rechtsonder staat dan bijvoorbeeld 'F. Berkhuys ad vivum delineavit'. Als er door de omvang van een aantekening van Brouërius onvoldoende ruimte bleef voor de signatuur van Stellingwerf, bleef deze achterwege of werd kleiner geschreven. Dat lijkt erop te wijzen dat Stellingwerf zijn signatuur pas later onder de tekening plaatste.

Van een aantal tekeningen is het onderschrift weggesneden en het onderwerp met ijzergalnoteninkt boven in de tekening geschreven. Dat is niet altijd door dezelfde hand gedaan. Ook is vaak, eveneens met ijzergalnoteninkt, linksboven in de tekening een getal van max. drie cijfers aangebracht. Soms is dat later weer weggekrabd en niet meer of moeilijk leesbaar. Misschien hadden beide aanpassingen te maken met latere publicatieplannen. Er is echter geen verband te vinden tussen de getallen en een volgorde naar streek of alfabet.

Stellingwerf was een vijftiger toen hij voor Brouërius topografische tekeningen ging maken. Daarvóór had hij waarschijnlijk alleen getekend in verband met zijn werk als goudsmid. Dat, en het feit dat hij in korte tijd een groot aantal tekeningen moest produceren, heeft ongetwijfeld zijn manier van tekenen beïnvloed. Daar komt bij dat Brouërius aan de kwaliteit van het tekenwerk kennelijk geen hoge eisen stelde.

Stellingwerf kopieerde over het algemeen zijn voorbeelden vrij nauwkeurig, maar met weinig fantasie.4 Het gebouw of gebouwencomplex is in zijn tekeningen nog al eens te klein voor het kader. De ruimte er omheen wordt dan gevuld met water, wolken en typisch Stellingwerf-geboomte. Hij kon redelijk met perspectief overweg, maar aan levende figuren waagde hij zich niet. Zijn tekeningen zijn in pen met O.I. inkt uitgevoerd en altijd grijs gewassen; hij gebruikt nooit kleuren. Soms is voor het wassen ijzer-galnoteninkt gebruikt, die later roodbruin verkleurde. De bijgeschreven titel staat meestal ook in O.I. inkt. Later zijn daarin nog al eens correcties in ijzer-galnoteninkt aangebracht, die eveneens verkleurd zijn.

Minder dan de helft van Stellingwerfs tekeningen berustte op recent gemaakte schetsen. Helaas zijn sommige leveranciers daarvan onbetrouwbaar gebleken. De betrouwbaarheid van de oudere voorbeelden waarvan nagetekend werd is ook vaak aanvechtbaar. De tekeningen die op waarheidsgetrouw basismateriaal berusten geven wel de feitelijke situatie weer.5 Stellingwerf's taak was om na te tekenen wat hem werd voorgelegd. Om de echtheidsvraag hoefde hij zich niet te bekommeren.

Tot Stellingwerfs tekeningen behoren ook de ruim zestig titelbladen voor de verzameling van Brouërius van Nidek. Die zijn van een veel groter formaat. Er zijn er maar een paar van teruggevonden.6


Te Persingen Dus in Welstant
Tekening en onderschrift van Stellingwerf. Rechtsonder schreef Brouërius van Nidek: 'Naer een oude tekening, my geleent door den hr Schepen van Leeuwen te Nimegen, gecopieert door J. Stellingwerf 1722.' Dit is een van de weinige keren dat het jaar van kopiëren door Stellingwerf vermeld wordt. Gemeentebibliotheek Rotterdam (333)


Rumpde in de Tielerwaart
Een tekening van Stellingwerf naar een voorbeeld uit 1669
Gemeentebibliotheek Rotterdam (351)

De Voetangel
Een tekening van Stellingwerf naar een schets van Brouërius van Nidek.
Gemeentebibliotheek Rotterdam (396)

De Woolbeke bij Lochem
De tekening en het onderschrift is van Jacobus Stellingwerf. Rechtsonder schrijft Brouërius van Nidek: F. Berkhuys 1720 ad vivum delin: Gemeentebibliotheek Rotterdam (432)

Tekenen voor Andries Schoemaker.
In of kort na 17257 begon Stellingwerf voor de Amsterdamse lakenkoopman Andries Schoemaker8 te tekenen. Deze was veel op reis, vaak samen met anderen, waaronder de topografische tekenaars Cornelis Pronk en Abraham de Haan. Schoemaker schreef zijn bevindingen op, samen met gegevens uit boeken en plaatselijke geschriften en met wat hij hoorde van vrienden en mensen die ter plaatse bekend waren. Daar maakte hij in een onbeholpen, kinderlijke stijl tekeningen bij en kleurde die in met waterverf. Hij tekende zowel naar oude voorbeelden als naar schetsen van Pronk en De Haan of naar door hem zelf gemaakte schetsen. De vele dikke manuscripten die daaruit ontstonden zijn grotendeels bewaard gebleven9.
Schoemaker vond zijn eigen werk blijkbaar niet goed genoeg; hij klaagde er over dat hij nooit had leren tekenen. Daarom schakelde hij Stellingwerf in, die een deel van Schoemakers plaatjes overtekende. Een enkele maal is naast de tekening van Stellingwerf de oorspronkelijke van Schoemaker blijven staan. Daaruit zien we dat Stellingwerf zijn voorbeelden nauwkeurig overnam.

Zo nu en dan zien we dat Schoemaker ten aanzien van de betrouwbaarheid van een tekening kritischer was dan Brouërius. Zo is er een mooie tekening van Stellingwerf en/of Antonina Houbraken van 't Hof en klooster te Loosduinen. Zoon Gerrit Schoemaker schreef het onderschrift, vader Andries zette daar onder: 'gefabriceert'.

Van de tekeningen van Stellingwerf voor Schoemaker zijn er meer dan 800 bekend. De meeste in de gebonden manuscripten van Schoemaker, maar ook veel losse. Soms zijn die uit de manuscripten gescheurd, maar de meeste lijken nooit ingebonden te zijn geweest. Het zijn vaak tekeningen uit het westen van het land, vooral van Amsterdam. Deze losse tekeningen zijn over meerdere archieven verspreid, met name in Noord-Holland.


Tekening van Stellingwerf, gemaakt voor Brouërius van Nidek. Het onderschrift is van Stellingwerf en rechtsonder is vaag diens signatuur te zien.
Gemeentebibliotheek Rotterdam (248)

 


't Huys te Linschoten, Jacobus Stellingwerf
Tekening van Stellingwerf, gemaakt voor Andries Schoemaker. De naamsvermelding rechtsonder (J.Stellingwerf. f.) is geschreven door Gerrit Schoemaker. Het onderschrift is waarschijnlijk ook van Gerrit. In Schoemaker's manuscript van Zuid-Holland komt deze tekening niet voor. Gemeentebibliotheek Rotterdam (251)

Stellingwerf tekende voor Schoemaker in dezelfde stijl als voor Brouërius, hoewel het lijkt dat hij er wat meer tijd aan besteedde. Ook hier gebruikt hij pen en penseel en O.I. inkt. Maar er is verschil in signering en kaderlijnen. Stellingwerf's eigen signatuur 'JSt' komt nauwelijks voor. Soms staan rechts in het handschrift van Schoemaker de initialen J:S: of J.S. Links staat de naam van degene die getekend heeft, bijvoorbeeld A:S: (Schoemaker zelf) of A.d.Haan. De kaderlijnen zijn in dit geval gelijk aan de tekeningen voor Brouërius. Het onderschrift is soms in een cursieve en deels dubbellijnige letter geschreven.

Bij andere tekeningen is het kader dubbellijnig en de ruimte voor het onderschrift slechts ongeveer één cm. hoog. Het onderschrift is dan in een staande, maar eveneens deels dubbellijnige letter getekend en rechtsonder staat voluit: 'J. Stellingwerf.f.'. Dat zou door Gerrit Schoemaker geschreven kunnen zijn. Er is dus geen eenvormigheid. Dat zou kunnen komen omdat Stellingwerf waarschijnlijk enige tijd voor zowel Brouërius als Schoemaker werkte of voor beiden tekeningen maakte naar hetzelfde voorbeeld. Het kan er ook mee te maken hebben dat Stellingwerf's vrouw, Antonina Houbraken, later eveneens voor Schoemaker tekende. Het is mogelijk dat ze samen aan dezelfde tekening werkten.

Antonina Houbraken.


Tekening van Jacobus Stellingwerf en Antonia Houbraken (toeschr.)
Museum Boymans-van Beuningen

Toen Jacobus eind 1727 overleed ging zijn weduwe, Antonina Houbraken, (1686-1736) door met tekenen voor Schoemaker. Soms staat haar naam voluit onder een tekening, maar vaak ontbreekt de signatuur of gebruikt ze de initialen van haar man, J.S. Het jaartal 1729 komt regelmatig voor.10 Er zijn enkele tientallen tekeningen van haar bekend, de meeste in de Schoemaker-manuscripten. Interessant is de tekening van de Stad Isselsteyn11: Antonina Houbraken schreef haar naam daar onder Andries Schoemaker het onderschrift met jaartal: 'Anno 1729'. Otten noemt tekeningen van haar in de Schoemaker-manuscripten, o.a. vier uit Noord-Holland12. Museum Boymans-Van Beuningen bezit een tekening waarin de gebouwen door Stellingwerf lijken te zijn getekend. Maar een deel van het blad dat een river of haven toont, met boten waarin mensen bezig zijn, is zeker niet van Stellingwerf. De signatuur: 'J. Stellingwerf', is ook niet door hem geschreven en waarschijnlijk van Antonina.13

 

Antonina lijkt begaafder dan haar man en heeft stellig in het ouderlijk gezin een betere opleiding gehad. Op veel tekeningen komen mensen en dieren voor, die men bij Stellingwerf mist. Haar gebouwen lijken meer achter bomen verborgen te zijn. Voor het wassen van de tekeningen gebruikte ze donkerder inkt. Soms lijkt ze de kenmerkende boomblaadjes van haar man overgenomen te hebben. Blijkbaar hebben ze soms samen aan bepaalde tekeningen gewerkt en het verschil tussen beider aandeel is dan zichtbaar. Voor zover bekend heeft ze niet voor Brouërius van Nidek getekend. Het lijkt er op dat ze haar man pas in zijn laatste levensfase is gaan helpen en zijn werk na diens dood nog even heeft voortgezet.
Antonina schijnt ook portretten getekend te hebben14. Het zou de moeite waard zijn meer onderzoek naar haar te doen, maar dat valt buiten het bestek van dit geschrift.

Noten
1 Door Leonard P. Kasteleyn in de collectie Bodel Nijenhuis in het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit te Leiden.
2 Onderschrift van Stellingwerf: 'Te Persingen, [?] in Welstant'. Wat op de plaats van [?] stond is onleesbaar en overschreven door 'Dus', terwijl achter de titel '1571' is toegevoegd, beide mogelijk door Brouërius. Rechtsonder schreef Brouërius: 'Naer een oude tekening, my geleent door den Hr Schepen van Leeuwen te Nimegen, gecopieeert door J. Stellingwerf 1722'. Collectie Gemeentebibliotheek, Rotterdam.
3 Dat Stellingwerf de signatuur JSt zelf schreef vindt steun in zijn handtekening onder beide ondertrouwaktes. De initialen J.S. of J:S: zijn niet door Stellingwerf zelf geschreven en komen voor op tekeningen die hij voor Andries Schoemaker maakte.
4 Er zijn verschillende gevallen waarin Stellingwerf's tekening naast zijn model gelegd kan worden. Een voorbeeld zien we bij de Groninger borgen, waar Stellingwerf kennelijk van hetzelfde basismateriaal tekende als de Gebroeders Coenders ca. 1678 voor de afbeeldingen op de zijkanten van hun wandkaart van Groningen.
5 Men kan hierbij denken aan de meer dan negenhonderd tekeningen uit Friesland, waarvoor rond 1720 in opdracht van Brouërius schetsen naar het leven zijn gemaakt, maar ook aan tekeningen van Groninger borgen, waarvoor 50 jaar oude voorbeelden bestonden. Ook tekeningen naar prenten van Schynvoet in Smid's Schatkamer, voorzover ze op de waarheidsgetrouwe tekeningen van Roghman uit 1646/47 zijn gebaseerd, kunnen als betrouwbaar worden aangemerkt.
6 Zie hierover verder het hoofdstuk De getekende Tytels.
7 In de collectie van de Gemeentebibliotheek te Rotterdam bevindt zich een tekening van ''t Huys te Vogelesang', door Stellingwerf voor Schoemaker getekend, met als jaartal 1726.
8 Over Schoemaker zie o.a. Jeanine Otten, 'Opdrachtgevers: Andries en Gerrit Schoemaker', in Pronk met Pen en Penseel, 1997, 109
9 Zie het deel Andries en Gerrit Schoemaker op deze website.
10 Volgens Otten ging Schoemaker in dat jaar samenwerken met Pronk en De Haen; L.P. Kasteleyn vond in Schoemaker’s manuscripten geen latere datum van Stellingwerf’s weduwe.
11 Andries Schoemaker, Beschryving en Afbeelding (...) in Zuijt Hollant, m.s., band 3, folio 372.
12 Jeanine Otten 1997, 115; in noot 47 (p. 122) worden ze genoemd: 'Het Dorp Akersloot in Kennemerland' en 'Het dorp Akersloot in ‘t verschiet' (band 1, fol. 31), 'Schokland op t eyland Ens' en 'Schokland in een ander gesicht' (band 4, fol. 193).
13 Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam, nr. D.N. 226/123. De tekening in bruin en grijs gewassen over grafiet, is met pen in bruin gesigneerd 'J. Stellingwerf'. Gezien deze signatuur is het een tekening die voor Schoemaker gemaakt is. Behalve gebouwen aan het water komt er o.a. een zeilschip met vier mensen en een roeiboot op voor.
14 Ze wordt als zodanig genoemd in het voorwoord van Schouwburg der Nederlanden, 1759; Kramm vermeldt eveneens een door haar gemaakt portret.

inhoudsopgave