Jacobus Craandijk

 

 

Inhoudsopgave
Jacobus Craandijk

De Doopsgezinden

In een overzicht van leven en werk van een Leeraar1 der Doopsgezinden kan een -zo beknopt mogelijke- schets van de geschiedenis van deze geloofsgroep niet ontbreken. Craandijk zelf schreef er in 1889 een boekje over. Het was bedoeld voor de leerlingen op de catechisaties en ook voor volwassen leden der gemeenten3. Waarschijnlijk schreef hij het op aandrang van anderen. In zijn voorwoord hoopt hij dat de geschiedenis der Nederlandsche Doopsgezinden nog eens 'van bevoegder hand dan de mijne' zal verschijnen. Hij meende daarop echter niet te moeten wachten, omdat hij en zijn ambtsbroeders al zo lang hadden uitgezien naar een werkje 'dat wij onze leerlingen in handen konden geven en waaruit onze leden ook enige kennis van het verleden konden opdoen.' Hij vindt het moeilijk om 'uit den overrijken voorraad van stof' te moeten kiezen voor een boekje dat beknopt en goedkoop moet zijn. Niettemin schrijft hij het boekje en is er in geslaagd om van de turbulente en vaak beschamende geschiedenis der Doopsgezinden een onpartijdig beeld te geven. Hij getroost zich veel moeite om de gedachten en beweegredenen van mensen en groepen begrijpelijk te maken, maar is ook duidelijk in zijn afwijzing en afschuw van wie over de schreef gingen. Ook uit dit boekje blijkt zijn vertelkunst en zijn grondige historische kennis. Inmiddels is er heel wat over de Doperse geschiedenis geschreven.2 Voor dit kort overzicht hebben we grotendeels van het werkje van Craandijk gebruik gemaakt. Waarbij we voor hetzelfde probleem stonden als hij: te moeten kiezen uit de veelheid van gegevens.

De geschiedenis van de hervorming in het algemeen, en van de dopersen in het bijzonder, is gecompliceerd. In 1517 en 1518 traden Luther en Zwingli op. De Middeleeuwen waren voorbij, maar de gedachtegang der mensen werd er nog sterk door beheerst. Men geloofde in een samenhang van natuur en bovennatuur, aan heksen en spoken, geesten en toverijen, aan de invloed van sterren en kometen. Van Luther zelf is bekend dat hij overal duivels zag die hem tegenwerkten, bijvoorbeeld in de vliegen, die hem bij zijn werk lastig vielen. Ongetwijfeld heeft ook de minachting voor het aardse leven en het verlangen naar het hemelse Jeruzalem een rol gespeeld. Doodsverlangen, en daarmee ook doodsverachting, was een wezenlijk element in die dagen. Daarbij was de godsdienst zo nauw met het leven van alledag verbonden dat elk probleem een godsdienstig probleem was en elk verzet een verzet tegen de heersende godsdienst.

De boekdrukkunst veroorzaakte grote verandering. In elkaar opvolgende uitgaven kwamen tot dan toe onbekende bijbelboeken en vele andere geschriften, zoals die van Luther, onder de ogen van een breed publiek. Er waren er maar weinig die lezen konden en die begrepen ook niet alles, maar wat men las werd via allerhande kanalen doorverteld. De algemene onvrede over de schrijnende misstanden in de kerk en de onhoudbaarheid van de maatschappelijke toestanden maakten het verzet steeds groter. Dat werd niet geduld en veel voorgangers en leidslieden werden gedood of verjaagd of door vrees tot zwijgen gedwongen. Luther en Zwingli waren sterke leiders, maar zij konden in de maatschappelijke toestanden niet de snelle veranderingen bewerkstelligen waarop velen rekenden en daardoor keerden ze zich van hen af.

Er ontstonden godsdienstige kringen die in een huis of schuur of op het veld samen kwamen om uit de bijbel te lezen of naar een toespraak van een van hen te luisteren. Te midden van de wereld probeerden ze in vroomheid te leven, zonder wettelijke bepalingen, zonder vastgestelde geloofsleer en zonder bezoldigde predikers. Het waren weinig geschoolden, handwerkslieden en armen, die gemakkelijk te beïnvloeden waren.

Onafhankelijk daarvan was in Zürich een beweging op gang gekomen die zich van Zwingli afscheidde. Een van hun hoofdpunten was dat zij de kinderdoop wilden vervangen door de bewuste aanvaarding van de doop op volwassen leeftijd. Zo wilden deze anabaptisten (v. Gr. ana = opnieuw, batizoo = dopen) een heilige gemeente vormen, afgescheiden van de wereld. De overtuiging van het eigen gelijk leidde tot fanatieke bekeringsdrift. In onze streken had Melchior Hoffman veel invloed. In woord en geschrift verspreidde hij zijn denkbeelden en vond hij gehoor bij de verspreide godsdienstige groepen. Hij verkondigde Christus' spoedige wederkomst en profeteerde dat in 1533 de grote dag des Heren komen zou, vooraf gegaan door Elia en Henoch. Velen geloofden hem. Toen die profetieën faalden greep de Haarlemsche bakker Jan Matthyssen in. Op grond van goddelijke visioenen noemde hij zich de Henoch die komen zou. Hij stuurde zijn apostelen twee aan twee de wereld in om te verkondigen dat het godsrijk nabij was. Twee van hen kwamen in Münster, waar de hervormden de macht hadden overgenomen en de bisschop buiten de poorten hielden. Velen lieten zich dopen en spoedig komt de stedelijke regering in handen van de wederdopers. Wie niet gedoopt wilde worden werd uit de stad verdreven; anderen stroomden van heinde en ver toe. Jan Matthyssen's opvolger Jan van Leiden liet zich uitroepen tot koning van Sion. Persoonlijk eigendom werd afgeschaft. Naar oud-testamentische voorbeelden werden veelwijverij en zedeloosheid gerechtvaardigd. Godsspraken vervingen de wetten en ieder die verzet bood werd met de dood bestraft.

In december 1534 worden gezanten uitgestuurd met grote geldsommen en duizenden exemplaren van 'het boek der wrake'. Daarin worden de gelovigen opgeroepen tot wraak en aangespoord om naar Munster te komen. Overal in onze gewesten brengen overspannen geestdrijvers groepen bijeen die uit zijn op wraak en omwenteling. Er wordt gedreigd allen die het herkenningsteken niet dragen te vermoorden. Het verzet wordt overal de kop ingedrukt. Na anderhalf jaar belegering door de volgelingen van de verdreven bisschop valt Munster op 22 januari 1535 door verraad en honger. Jan van Leyden en de zijnen treft een vreselijke straf. De koorts is nu uitgewoed, maar het kwaad is gesticht. Na het Munsterse drama worden de wederdopers als een groot gevaar beschouwd en nog lange tijd bloedig vervolgd. Daarbij moeten de goeden het met de kwaden ontgelden.

In Nederland kreeg de voormalige Friese dorpspastoor Menno Simons (1496-1561) veel invloed. Hij was door eigen bijbelonderzoek tot de overtuiging gekomen dat hij niet langer in de Rooms Katholieke kerk kon blijven en sloot zich in 1536 aan bij de wederdopers. Hij distantieerde zich van het militante radicalisme van Jan van Leiden en de zijnen en predikte een vredelievend christendom, gericht op een sobere en praktische navolging van Christus. Rondtrekkend door Nederland en Duitsland, predikte hij zijn leer met gevaar voor eigen leven. Hij heeft de verstrooide doopsgezinden verenigd, hun zaak bepleit, hun inzichten verhelderd en de beginselen verduidelijkt. Allengs verdwijnen de uitwassen en wat overblijft is een gemeenschap van, zoals ze zelf zich graag noemen, 'stillen in den lande'.


Menno Simonsz

Toen in 1566 de beeldenstorm uitbrak markeerde dat het einde van een tijdperk. Gedurende de Republiek, die zich in de 80-jarige oorlog vormde, is er altijd een wat wankel evenwicht geweest tussen kerk en staat. De hoofdstroom van het Nederlandse protestantisme werd het calvinisme, dat na de 80-jarige oorlog de heersende godsdienst werd in de Republiek. Daarnaast waren in het begin van de Reformatie overal godsdienstige kringen ontstaan, die naar eigen inzicht en geweten God wilden dienen.

Er was gewetensvrijheid, maar de leden van de Gereformeerde kerk hadden toch wat meer voorrechten. Minderheden mochten hun gang gaan zolang ze maar niet opvielen. Daarom bouwden de Dopersen hun bedehuis niet op een in 't oog lopende plaats bouwen. Ook zag men ze liever niet in openbare ambten, maar dat wilden ze zelf ook niet. Dat bleef zo tot aan het einde van de 18e eeuw, in en na de Bataafse Republiek, de gelijkstelling der kerkgenootschappen tot stand kwam.

Van oudsher waren de dopersen gekant tegen gestudeerde voorgangers. De gemeenten werden geleid door uit eigen kring gekozen 'vermaners, of 'liefdeprekers', die bereid moesten zijn zich daar zonder enige betaling volledig voor in te zetten. Nog in het midden der 19e eeuw werden hier en daar niet-gestudeerde voorgangers aangesteld.

Over dogma's hebben de Doopsgezinden zich nooit druk gemaakt. De vermaners gingen voor in het bescheiden gebouw; dat vermaning of vermaanhuis werd. Het bleven in kleding en levenswijze eenvoudige mensen, ook toen velen tot rijkdom waren gekomen. De onderlinge band is sterk en de offervaardigheid groot. De voetwassing voor het avondmaal bleef nog lang in gebruik. De militaire dienst en de eed werden afgewezen, evenals het bekleden van overheidsambten, hoe gering ook.

Toch is het juist het streven naar het ideaal om het godsrijk op aarde te verwezenlijken dat tot grote tegenstellingen leidde. Steeds weer vielen ze uiteen in allerlei sekten die elkaar met de religieuze hartstocht van nauwelijks geletterden bestreden. Ook binnen de gemeenten waren er voortdurend geschillen en telkens nieuwe scheuringen. Zo konden er in dezelfde plaats wel zeven tot acht verschillende doperse gemeenten voorkomen. De verschillen hadden voor een deel te maken met de streek van herkomst. Daar werden de groepen ook vaak naar genoemd; zo waren er Oude of harde en jonge of zachte Friezen, Oude Vlamingen, Waterlanders en vele andere. Het kon ook de leer van een bepaalde voorganger zijn die leidde tot afscheiding van een groep, die dan soms naar hem genoemd werd. Daar tussendoor vonden vanuit het besef dat men toch eigenlijk bij elkaar hoorde ook steeds weer verenigingen plaats. Voor de buitenstaander waren al die conflicten moeilijk te volgen en ze hebben het aanzien van de doopsgezinde gemeenten geen goed gedaan.

Gaandeweg verloren de verschillen echter hun betekenis en gingen de doopsgezinden in Nederland een vrijzinnige richting uit. Het werd ook meer en meer een kerk voor de gezeten burgerij. Toen Craandijk zijn ambtsbediening begon hadden de verschillende richtingen zich vrijwel overal weer verenigd, in de meeste plaatsen tot: Verenigde Doopsgezinde Gemeente.

Noten
1 Ter onderscheiding van school-leraren is het woord 'leeraar' met 'ee' gehandhaafd voor de (meestal leken-)voorgangers van doopsgezinde gemeenten. (#In navolging van?) 'Gestudeerde leeraren' begonnen zich predikant te noemen, zoals ook ds. Craandijk deed. Ook het woord 'kerkeraad' is meestal in de oude spelling gehandhaafd.
2 J. Craandijk, Iets uit de geschiedenis der Nederlandsche Doopsgezinden, 1889
3 Het is maar goed dat Craandijk niet op die 'bevoegder hand' gewacht heeft. Er waren wel regelmatig publicaties over historische personen, leerstellingen en gebruiken en plaatselijke kerken, maar pas in de tweede helft van de twintigste eeuw verschenen twee boeken over de geschiedenis van de doopsgezinden:
N. van der Zijpp, Geschiedenis der Doopsgezinden in Nederland, 263 pag., 1952 en
S. Groenveld, J. P. Jacobszoon en S. L. Verheus (red.), Wederdopers, menisten, doopsgezinden in Nederland 1530-1980, 288 pag., 1980

inhoudsopgave