Inhoudsopgave
Jacobus Craandijk |
Citaten uit Wandelingen
Citaten uit Wandelingen
Een jaar of tien geleden hebben we bij het doorlezen van Craandijk's
Wandelingen verscheidene kenmerkende stukjes overgetypt. Later zijn
een paar gescande deeltjes toegevoegd. Bij de keus van die citaten
ging het vooral om de sfeer en de schrijftrant: impulsief, sentimenteel,
vaak nostalgisch en getuigend van liefde voor en belezenheid over
land en volk.
Dit 'samenraapsel' is niet verder uitgewerkt. Hier
en daar is een eigen samenvatting of commentaar ingeslopen. De herkomst
van de citaten is soms niet goed aangegeven. Er staan
ook stukjes tussen uit Craandijk's Wandelgids,
die los staat van de Wandelingen.
Niet klaar voor publicatie dus, maar hoe gebrekkig ook: we willen
toch Craandijk zelf nog eens aan het woord laten. Als het goed is
staat boven elk stukje eerst het wandelingnummer volgens de 'Lijst
van wandelingen in de verschillende drukken', gevolgd door het paginanummer
uit de 2e/3e druk. Waar in plaats van een wandelingnummer 'wg' staat,
gaat het om een citaat uit de Wandelgids.
70-285
Sedert onze wandeltogt door de Graafschap in den zomer van 1875 is
die schoone en belangrijke landstreek vrij wat gemakkelijker te bereiken
en te bereizen. De spoorlijn van Zutphen op Winterswijk heeft stations
te Vorden en te Ruurlo, behalve nog een paar halten ten behoeve der
buurtschappen. Ruurlo is bovendien aan Hengelo en Enschede, evenals
aan Zevenaar, verbonden en de stoomtram van Deventer op Borculo rijdt
door Lochem en Barchem. 't Blijft altijd nog waar: wie de Graafschap
regt wil genieten, die moet haar te voet doorwandelen. Wie haar niet
kent en er niet meer van ziet, dan hij door de ramen van spoor- of
tramrijtuig kan opvangen, zal er slechts een zeer oppervlakkigen en
misschiens zelfs een tamelijk ongunstigen indruk van medenemen. Maar
nu 't ons niet om een eerste kennismaking te doen is, is 't ons verre
van onaangenaam, dat zoveel ijzeren armen de niet ligt genaakbare
schoone aan haar afzondering hebben ontrukt.
10-268
Gij kunt lang in Twente verkeerd hebben, zonder te weten hoe de menschen,
die gij dagelijks ziet, eigenlijk heten. [...] De landbewoner is gul
en gastvrij. Gaarne ontvangt hij u bij zijn vuur van rijshout en plaggen
en praat over allerlei dingen, terwijl de vrouw koffij schent en 'stoete'
op de ronde klaptafel zet. Gij doet hem te meer genoegen, naarmate
gij meer daarvan gebruikt. Maar vraagt gij hem, of hij soms nog oude
papieren heeft, dan kruipt hij terstond in zijn schulp, dan wordt
hij teruggetrokken en wantrouwig. Dat iemand voor zijn genoegen oude
zaken opspoort, kan hij zich niet voorstellen. Daar moet iets achter
zitten! Hij is bang voor een proces. 't Kan zijn, dat iets van de
oude vrees voor de drosten hem nog in 't bloed, een 'heer' eene plooi
in 't volkskarakter is geworden. Misschien komt bij sommigen ook wel
de consciëntie in 't spel. Men zegt, dat het bij de markeverdeling
niet altijd naar regt is gegaan.
44-
De weiden zijn met runderen bezaaid en op de bouwlanden begon reeds
de oogst. Hier valt het koren voor de hand des maaiers, ginds staat
het in schoven, elders wordt het opgeladen.
44-178
Hier vinden wij ook een 'estaminet', waar ons in een nette kamer een
voedzaam maal wordt bereid, en in den hupschen kastelein treffen wij
een' man aan, met de landstreek en hare geschiedenis genoegzaam bekend
niet alleen, maar ook gaarne bereid, ons naar het eigenlijke doel
van ons vertoef alhier [...] te begeleiden.
33-1,2
't Is niet zonder reden, dat de geschiedvorser belangstelt in die
oude burgten en edele huizen, wier bouwstijl en inrigting, ondanks
de veranderingen door den tijd aangebragt, nog altijd van gansch andere
behoeften, dan die wij kennen, blijven getuigen. [....] Om het verledene
te begrijpen, is de kennis van huis en landstreek, door de voorgeslachten
bewoond, van groote waarde. De gebeurtenissen worden beter begrepen,
als het toneel, waarop zij voorvielen, ons goed voor den geest staat,
en ook in dat opzigt hebben die oude kastelen en die aartsvaderlijke
landschappen geschiedkundige betekenis, zelfs al viel er niet veel
bijzonders in voor.
31-13
De onvermijdelijke medepassagier, die nooit nalaat, uit den grond
op te rijzen, zoo vaak een veerpont zal overgaan, verschijnt ook hier
als een spookgestalte, niemand weet van waar. Tussen Reuver en de
Maas hebben wij geen levend wezen gezien.
44-189
Maar daar komt de trein reeds. Hij snort ons voorbij. Hij houdt stil
aan 't station. Nu de voeten gerept! Nu de hitte niet geacht, noch
het mulle zand! [...] Maar 't was in het zweet onzes aanschijns gehaald!
44-196
[om zo weinig mogelijk tijd te verliezen] hadden wij de duisternis
van den avond gebruikt tot den spoorrit naar Beek, om 's morgens vroeg
tot een nieuwe wandeling gereed te zijn. Vooraf hadden wij ons vergewist,
dat te Beek logies was te vinden.
44-
Tijdig genoeg zijn wij aan 't station Herzogenrath terug, om nog een
deel van den middag en den avond in Aken door te brengen. 't Behoort
tot de voordeelen van Valkenburgs ligging, dat twee zoo belangrijke
steden als Aken en Luik van daar in korten tijd en met weinig kosten
te bereiken zijn. Maar aangezien noch de keizerstad, noch de bisschopsstad
tot onze Nederlandsche steden behoort, blijven pen en potlood bij
onze bezoeken aldaar in de schede.
44-244
Wat ons herwaarts voert is de begeerte, den herder van oud-Vroenhoven
te bezoeken in zijn woning daar in Wilre, want die herder is seders
een paar jaren pastoor Habets, [...] bij wie ieder aanklopt, die omtrent
Limburg iets weten wil, en bij wien niemand vergeefs aanklopt. Dat
de regenbuijen, die met telkens korter tusschenpoozen den ganschen
dag zijn gevallen, thans tot een' aanhoudende motregen zijn overgegaan,
zou ons zeker vrij wat meer hinderen, waar in den omtrek zooveel schoons
te zien is, als de studeeerkamer ons niet zóóveel ter
vergoeding aanbood, dat wij er bijna de vrije natuur door vergeten
zouden.
23-283
Voor voetgangers is er weinig afwisseling, en wat er te zien is, laat
zich evengoed rijdende opmerken. Wij moeten ons evenwel van afzonderlijke
rijtuigen voorzien, want openbare middelen van vervoer zijn er op
het eiland niet, en het rijden is er niet goedkoop.
[... ] De boot komt in den laten middag of tegen den avond in Middelharnis
aan, en wij kunnen hier goed nachtverblijf vinden, om 's morgen vroeg
op te breken en den dag aan het bezoek aan Westvoorne (Goeree) te
besteden. De volgende nacht zal dan in Goeree worden doorgebracht,
en een wagen van daar zal ons naar het Dirkslandsche sas moeten brengen,
op zulk een uur, dat wij te Hellevoet de boot naar Rotterdam nog niet
vertrokken vinden.
23-302
Hier (Goeree) vinden wij onze rustplaats en de den gouden leeuw een
eenvoudig, maar zeer voldoend logement.
wg- 1
Zou het niet mogelijk en wenschelijk zijn, een handig boekje te geven
in den trant der Wandelingen, maar iets anders ingericht en veel beknopter,
waarin enige uitstapjes in Nederland worden aanbevolen, geschikt om
in een vier- of vijftal dagen te maken? Mijn vriend Tjeenk Willink
vroeg mij iets dergelijks en zelf had ik er ook wel eens aan gedacht.
wg- 49
Als proeve deel ik een wandeltocht van een zevental dagen in heiden
en bosschen mede, zooals die in hoofdzaak in den zomer van 1890 gedaan
werd.
wg- 50
Noot: In den regel heeft schrijver dezes de wandelingen, die hij aanbeveelt,
zelf gedaan. De omtrek van Putten heeft hij ook herhaaldelijk bezocht.
De laatste tocht aldaar geschiedde echter onder het welwillend geleide
van den heer Van Eeghen, burgemeester van Putten, die ons met zijn
rijtuig door de bosschen en wildernissen voerde. Daarom zagen wij
in een pragtigen rid van een vijftal uren veel meer dan een wandelaar,
in die streken vreemd, kan verwachten. Zoveel doenlijk is echter de
wandeling met het oog op voetgangers ingericht.
wg- 63
Dicht bij 't station (Loenen) [...] en slechts een weinig verder het
statige kasteel Ter Horst, met zijn prachtig geboomte en zijn breede
vijvers.Voor het huis liggen de stallen aan een korte, maar schoone
lindenlaan. De hooge, deftige hardsteenen voorgevel dagteekent uit
het begin van de vorige eeuw, toen hier de hoofdingang werd gemaakt,
die tot dusver in den tegenwoordigen achtergevel was. Vooral die achtergevel
is uitnemend schildrachtig door zijn wel bewaard antiek karakter,
maar ook de zijgevels hebben nog in hoofdzaak de vorm behouden, waarin
het kasteel in 1557 door Wijnand Hackfort werd gebouwd. Op enigen
afstand achter het huis met zijn door hagen ingesloten tuinen vindt
men een eikenbosch
wg- 75
Maar wie niet altijd de gebaande wegen begeerlijk acht, wie de eenzame
heide lief heeft, kan er ondanks ontbering en vermoeienis zich een
rijk genot bereid vinden. [...] Wij konden er den trein naar Arnhem
nog halen en reden in de avondschemering met den stoomtram naar Wageningen,
om er onze tenten voor een paar dagen op te slaan in het goede, maar
dure hotel de Wereld.
wg-108
De ouderwetse, deftige staten, in de plaats der voorvaderlijke sterkten
nabij ieder dorp gesticht, zijn nagenoeg alle gesloopt en sedert de
groote landbezitter niet meer als een koning in miniatuur op zijn
goederen heerschen kan, sedert de 'grietman' niet meer als een soort
godheid op aarde wordt geëerbiedigd en gevreesd, vooral sedert
de zware belastingen den rijke hebben weggejaagd, om allen druk te
laten rusten op wie blijven moesten, heeft menig Friesch edelman en
aristocraat de grond zijner vaderen verlaten, om zich elders te vestigen,
waar hij meer voor zijn levensgenot vond. Jaar op jaar vielen er heerenhuizen
onder den moker en plantsoenen onder de bijl, en hoort men in Friesland
nog niet zelden spreken van 'een slot' -het slot van den heer A. of
mevrouw B., het slot van den burgemeester, den notaris, den dokter,
- al te groote gedachten moet de vreemdeling zich van die 'sloten'
niet vormen.
wg-112
Op een gewonen dag kan men tijdig genoeg in de hoofstad van Friesland
aankomen om de stad te doorwandelen en den avond in Leeuwardens oogappel,
'ons Prinsentuin' door te brengen. [Volgens de dienstregeling in den
zomer 1891 11 u uit Bolsward, 11,45 uit Sneek, -- 4,02 uit Sneek,
4,35 te Leeuwarden. Men lette er vooral op, dat verschillende treinen
niet iedere dag lopen.]
wg- 132
Sedert Nijmegen door verschillende spoorweglijnen toegangkelijk is
gemaakt, kan men des morgens reeds bij tijds daar aankomen. Uit de
hoofdstad is de kortste weg over Amersfoort-Kesteren. Men is dan omstreeks
tien uur ter plaatse.
wg-136
Maar het geboomte van Hulsen is, helaas! geveld, de toren die van
het Huis te Hatert is overgebleven, betekent niet veel
wg-148
De korste weg uit het hart des lands naar Maastricht en Valkenburg
is die over Eindhoven-Valkenswaard. Daar gaat men de grenzen over
en spoort door een gedeelte van België, waar tal van namen van
dorpen en stations herinneringen uit den tiendaagschen veldtocht opwekken.
Te Hasselt stapt men over en heeft men doorgaans een paar uur oponthoud.
Dan gaat het naar Maastricht, waar voor Valkenburg weer van trein
verwisseld wordt.
wg-157
In Valkenburg mag men wel minstens een twee- of drietal dagen zijn
hoofdkwartier vestigen.
wg-201
Het eertijds zoo poëtische Huis te Vorden met zijn schilderachtige
watermolen, de reusachtige linde op het voorplein en het wilde bosch,
is sedert enige jaren gerestaureerd en wordt weer bewoond. 't Is thans
omringd met bordjes, waarop Verboden toegang staat te lezen. Misschien
is 't nog wel vergund een blik te werpen op de molen [...] en op de
linde. Voor 't overige betreurt zeker menigeen, het recht van den
eigenaar erkennend, de sluiting van een der dichterlijkste plekjes
van ons vaderland.
wg-202
Bij het deftige Huis te Ruurlo vindt men heerlijk hout en een watermolen.
Het schoone, uitgestrekte park bij het kasteel is onder geleide te
bezichtigen. Eertijds was de toegang, op aanvrage, vrij, maar ook
hier is misbruik van groote welwillendheid gemaakt.
wg-213
Bij Hummelo ligt het voormalige landgoed Enghuizen. Het uitgestrekte
park met prachtig geboomte, vorstelijk aangelegd en uitstekend onderhouden,
behoort tot de schoonsten in den lande. Het groote, deftige herenhuis
heeft een gunstige ligging, zoowel door het gezicht, dat men uit den
omtrek en uit het park er op heeft, als door de vriendelijke en trotsche
landschappen, die men naar alle kanten overziet. Indertijd althans
was de vrije wandeling met de meest onbekrompenheid welwillend overal
toegestaan en ons is nog niet ter ore gekomen, dat het geheel of ten
deele gesloten zou zijn. Enghuizen is niet gebouwd en aangelegd in
den stijl, die tegenwoordig in de mode is, maar 't is een voortreffelijke
proeve van den smaak, die een halve eeuw geleden heerschte.
10-
(...) Terwijl wij dus te Hengelo ons hoofdkwartier vestigen, hebben
wij gelegenheid, togten en uitstapjes in den omtrek te maken. Met
de keuze van die plaats als punt van uitgang is evenwel niet gezegd,
dat wij bij voorkeur van den spoorweg gebruik zullen maken. Die kan
ons natuurlijk de noodige diensten bewijzen, maar wie Twenthe wil
leeren kennen, die neme den wandelstaf in de hand en vreeze voor wat
vermoeijenis niet.
HENGELO
Waar nu de straatwegen naar Borne en Oldenzaal zich splitsen, is bouw-
en weiland, door een groot eikenbosch begrensd, een overblijfsel uit
den tijd, toen een eekhoorntje, naar het volksverhaal, van Twickel
naar Oldenzaal kon loopen, zonder op den grond te komen. De oude,
nog bestaande wegen, waar Hogendorp in zijn koets met vier paarden
reed, slingerden zich met groote krommingen door het veld en langs
de boerenerven. Aan de beek, een weinig Oostelijk, is een wateroliemolen.
Ook de Deldensche straatweg is er nog niet. De straatwegen kwamen
omstreeks 1830 gereed. De tegenwoordige Hervormde kerk is nog niet
verrezen, maar een weinig Westelijk opent zich een breede laan. Wij
hadden zooeven er niet op gelet en het zou weinig de moeite geloond
hebben, als wij toen het open pad hadden gevolgd, dat ons naar een
boerenhuis zou hebben geleid. Toch zou 't onze aandacht niet zijn
ontgaan, dat die boerderij op een stuk lands te midden eener ruig
begroeide gracht ligt, en gij vermoedt, hier iets uit ouden tijd te
vinden. Werkelijk stond hier tot omstreeks 1821 het huis te Hengelo.
Hogendorp zag het reeds "in groot verval en onbewoond,"
4-14
En als zij stuk gereden is door zware vrachten, als het kuil op kuil
en gat op gat is, als na den hooitijd niets meer aan de weg wordt
gedaan, tot de nieuwe zomer er weer nieuwe prikken (takkebossen) brengt,
-het moet een genot zijn met een jufferachtig heertje een paar uur
op zulk een prikkenweg in een sjees te rijden. Schrijver dezes heeft
meermalen dien weg bereden, maar nooit in gezelschap, waaraan 't zo
goed besteed zou zijn.
6-48
Heilig is ons de plegtige stilte van het bosch, waar wij als alleen
zijn met den grooten Schepper, den onzienlijken Werkmeester; maar
vrolijk gaat het hart ons open, als wij de natuur zien bewoond en
beheerscht door den mensch, die haar krachten gebruikt en haar gaven
geniet, medearbeider Gods en schepper onder God, Die alle dingen aan
zijn voeten onderworpen heeft.
13- 51
En uw gids schrijft niet voor den vreemdeling. Den landgenoot tracht
hij het vaderland te doen kennen.
13- 54
Wij hebben het laatste gedeelte van den weg niet wandelend afgelegd.
Het geluk heeft ons gediend. Al zien wij tegen een frisse wandeling
niet op, toch was 't ons niet onaangenaam, dat een jonge boer ons
met een' ledigen kapwagen achterop kwam en ons uitnodigde, met hem
te rijden.
13- 65
Dit is zeker, dat ik 't niet laten kan, te denken aan de geheimzinnige
fjords van het noorden met hun aangrijpende majesteit. En dit is ook
zeker, dat ik het eenvoudige Friesche landschap op dien morgen aangrijpend
schoon vind. (Aant.p. 89: Het eigenaardige van het Hardangerfjord
in Noorwegen, waaraan ik bij de vaart op de Friesche wateren dacht,
trachtte ik te schetsen in een stukje, geplaatst in den Almanak Flora,
voor het jaar 1876.)
50- 93
't Moet erlijk worden erkend, dat niet enkel het vele, dat elders
onze opmerkzaamheid vroeg, ons tamelijk lang uit friesland verwijderd
hield. [...] 't Ise de oude klagt, dat Friesland zo arm is aan behoorlijke
reisgelegenheden. Weinig of niets is er nog veranderd, sedert wij
er de laatste keer vertoefden. 't Heeft wat in, eer een reisplan kan
worden gemaakt, dat in den minst mogelijke tijd het meest mogelijke
voordeel belooft. [Volgt een nadere uitweiding over de reismogelijkheden;
vaak niet dagelijks en niet op elkaar aansluitend.]
50-127
Alles voorspelt een heerlijken dag. Wij wisten toen nog niet, hoe
dreigend de middag zou worden, wat stroomen van regen ons de avond
zou brengen. De meest beproefde weerkennis werd in de Augustusmaand
van 1881 beschaamd.
50-153
Ons wacht morgen nog een vermoeiende dag, want niet later dan vier
uur in den middag moeten wij Sloten weer verlaten, om voor 't vertrek
van den laatsten wagen naar Heerenveen te Joure te zijn. En willen
wij in die tijd het Gaasterland zien, dan moeten wij vroeg uit de
veren. De kastelein te Sloten heeft voor een goeden maaltijd gezorgd
en de bedden in de menige bedsteden op de groote bovenkamer laten
niets te wenschen over. Sloten begint ons mee te vallen en met goede
hoop voor den Gaasterlandschen togt gaan wij te ruste. Wee onzer!
Hoe graauw is het dagligt, dat door de ruiten schijnt! Hoe onheilspellend
buldert het om het huis! Hoe verdacht biggelen er druppels langs de
glazen! [...] Storm en regen verenigen zich weer, om ons tegen te
werken. [...] Toch moet het er op gewaagd. Wij zijn nu eenmaal hier.
30- 53
(...) dat toeschietelijkheid en voorkomendheid niet tot de hoofddeugden
van de stoere mannen van het Noorden behooren. Onder de kasteleins
met name zijn wonderlijke snuiters, die het als hun ideaal schijnen
te beschouwen, zoo weinig mogelijk gasten te hebben. Die te Zuidbroek
maken geen uitzondering. Het ongastvrij lokaal van den een', ter regterzijde
van de straat, verlaten wij onmiddelijk. Het tweede, aan de linkerhand,
verlaten wij niet, omdat wij uitgehongerd en vermoeid zijn en de regen,
die ons reeds lang gezelschap hield, nu bij stroomen begint neder
te vallen. En zie, wij komen half als vijanden, wij scheiden den volgenden
morgen als de best mogelijke vrienden.
42- 80
Ons punt van uitgang is de hoofdstad (Assen). Een der voordelen, daaraan
verbonden, is, dat wij daar rijtuig kunnen bekomen, naar de behoefte
van onzen togt. 't Verdient aanbeveling zich daarvan te voorzien,
wanneer de tijd min of meer beperkt is. De afstanden zijn groot, al
vreezen wij geenszins een kloeken dagmarsch, daar zijn gedeelten,
waar wij, zonder schade voor 't natuurgenot en met winst voor den
tijd, van een' wagen gebruik kunnen maken.
3- 7, 8
De behandeling van de gevangen is veel menschelijker geworden en de
regtspleging veel minder barbaarsch. Toch is de vrees beschaamd dergenen,
die profeteerden dat de afschaffing van pijnbank en rad de misdaden
aanmerkelijk zou doen toenemen. [...] ik weet het wel, dat het hoogst
moeijlijk is, de misdadigers niet ten koste van den eerlijken ambachtsman
te bevoordelen, en dat de uitmuntende verzorging haast een premie
op kleine misdrijven schijnen kan; [...] Maar zeker heeft het moderne
stelsel de bijtende sarcasmen niet verdiend, waarmeê Charles
Dickens het in zijn David Copperfield heeft gegeeseld. [Craandijk
was toen hij dit schreef ook gevangenispredikant in Rotterdam]
3- 8
En terwijl onze groote dagbladen alles schijnen te doen, om burgers
van hetzelfde vaderland tegenn elkander op te hitsen, kunnen wij de
donkere herinneringen van de kamer van Cornelis de Wit en van het
'groene zoodje' nog niet missen.
3- 30
Mogt onze Tweede Kamer eens tijd vinden en tijd laten tot het bewerken
van een goede wet, die de overgang tusschen gevangenis en vrijheid
regelt!
12- 69
Wat in de dertig eerste jaren van onze eeuw is gesloopt, vernield,
verwoest, verstrooid door de algemeen heerschende onverschilligheid
voor vaderlandsche kunst en oudheden, dat laat zich niet meer berekenen.
Maar de regering zelve ging voor.
12- 83
[. ..] die groene weide, weêr met vee bezaaid sinds de Grasmaand
is gekomen, [...] treedt een boschpartij te voorschijn, met [...]
de rijkgeschakeerde tinten van haar voorjaarskleed.
47-181,182
't Is reeds laat in het jaar. De herfst heeft reeds enige boomsoorten
ontbladerd, anderen zijn met rood en bruin en goudgeel getint. Reeds
lang is de oogst van de bvelden binnengehaald en de vruchten van de
ooftbomen zijn alle geplukt. [...] Maar 't is niet altijd zomer en
er zijn nog andere bezigheden en pligten, dan met den wandelstaf in
de hand te dwalen [...] Als er afwisseling wordt verlangd in de streken
die wij zamen bezoeken, dan is er niet altijd sprake van den besten
tijd kiezen;
47- 212, 213
(De tweede dag) Daar ligt sneeuw op den weg en op de velden. [...]
Ons maakt de kortheid der dagen het heden ondoenlijk [...] maar wij
blijven dien in meer dan één opzigt belangrijken togt
ons voorbehouden.
57-229
-langs de (Langbroekse) Wetering prijken nog overoude en vermaarde
ridderhofsteden in grooten getale, wèl meerendeels vernieuwd
en herbouwd, maar nergens in ons vaderland treft men op zoo korten
afstand zooveel oude torens en overblijfselen van middeleeuwschen
bouwtrant aan als aan den weg 'langs de kastelen'.
36- 3
Wij gaan over land naar Walcheren. Maar wij konden 't niet laten te
spreken over het water.
26- 83
Voor dromen en dwepen is de taaije leemgrond en het diepe karrespoor
vol slijkerig water niet bijzonder geschikt. 't Is geen tijd om te
minnekoozen, als de voet zijn rustpunt zoeken moet op het gladde kantje,
of van kluit tot kluit moet huppelen, of onvervaard door de gele brij
moet waden. Wij zijn met behulp van een boomtak de zwalpende plank
over de gezwollen beek overgekomen ...
45- 114
Na een paar uur wachten in de lage, sombere gelagkamer van een der
logementen, terwijl daar buiten de regen blijft kletteren op de glazen,
- na een wandeling naar het station door nieuwe waterstroomen overgoten,
- na een uur toevens in het station zelf, waar wij alle aankondigen
van buiten kunnen leeren, komt eindelijk de tijd, waarop wij naar
Eindhoven mogen vertrekken, met de hoop, om daar althans de doorweekte
kleederen te kunnen verwisselen. Maar de bagage is nog niet aan 't
hotel en wordt niet voor den volgende morgen laat bezorgd. En zo bedriegt
ook deze verwachting, evenals zoo menige andere, waarmede wij dezen
dag van teleurstellingen waren begonnen.
46-
Maar als dan weêr de zon doorbrak, wat schitterde dan alles
in tooverachtigen gloed! Wat blonken dan de droppels aan de takken,
wat vonkelden dan de varens en mossen op den rijk begroeiden grond!
Hoe stroomde er dan een lichtglans! Hoe stroomde er dan een lichtglans
over de hooge toppen en de slanke stammen en wat baadden zich de vijvers
met hun witte waterlelies en hun groene riethalmen in een wazig goud!
38-180
(Craandijk is een groot bewonderaar van Hildebrand's Camera Obscura
en daar hebben wij dit stukje aan te danken. Het speelt zich af in
het Brabantse Oosterhout.)
Gul en hartelijk ontvangt ons de bejaarde kasteleines en voortreffelijk
is de koffij, die haar nicht weet te schenken. Daarom is dit hotel
beroemd, maar niet daarom alleen.'t Duurt niet lang, of wij zijn met
de spraakzame oude aan de praat, - of liever, zij is aan 't vertellen.
Tijdens de Belgische revolutie, en in de jaren die daarop volgden,
lag Oosterhout vol troepen. Zij heeft al onze koningen en prinsen
gekend, al onze generaals, majoors, kapiteins en luitenants, alle
vrijwillige jagers; zij heeft in haar ruim zestigjarig leven honderden
personen van betekenis bij zich ontvangen; zij heeft nog jaar op jaar
bezoek van allerlei vermaardheden; zij kent kleine bijzonderheden,
pikante anecdotes in menigte, die tot de geschiedenis van wat met
den tiendaagsen veldtocht in verband staat kostbare bijdragen zouden
leveren. En zij weet er van te verhalen met een' levendigheid en met
een' eenvoud, die u doen vergeten, dat gij in Oosterhout zijt gekomen,
niet enkel om te hooren, maar ook om rond te zien. Zij heeft iets
boeijends in haar spreken, iets moederlijks in haar doen, iets innemends
in haar voorkomen, waardoor gij 't u niet schaamt, u te bekennen,
dat gij eigenlijk voor een goed deel om harentwille herwaarts zijt
getogen, zooals velen vóór u het hebben gedaan, zoals
die beide vrienden deden in Augustus 1839, toen zij, om haar te zien,
van Terheide kwamen wandelen, na met de diligence naar Terheide te
zijn gereden. Want - 't is immers geen onbescheidenheid, het u in
het oor te fluisteren? - wij spreken met niemand anders en met niemand
minder, dan 'Keetjen', het Noord-Brabantsche meisjen van Hildebrand,
veertig jaar ouder, thans een eerwaardige matrone, maar nog steeds
the great attraction van Oosterhout.
59-212
De boot stoomt de haven uit (Bergen op Zoom), het overblijfsel van
het waterfort voorbij. Wij zijn 'op zee', zoals de visschers van IJerseke
den grooten waterplas noemen. (Tijdens de tocht een uiteenzetting
over de oesterteelt)
59-217
In en middag zien wij toch nog iets van de behandeling der jonge oesters.
Het stadje Tholen is met den stoomtram zoo gemakkelijk te bereiken,
dat wij het niet onbezocht willen laten, nu wij zo digt in de nabijheid
zijn. [...] Een rit van een half uur brengt ons in de nabijheid van
Tholen. Maar wij zijn er nog niet. De rivier de Eendragt, ook een
der Scheldearmen, scheidt ons nog van de stad. Wij moeten met de veerpont
over.
60-266
Aan de spoorweghalte te Hedel beginnen wij onze wandeling. Van daar
gaan wij naar Ammerzode. Daar steken wij de Maas over naar Bokhoven,
om ons door de stoomboot naar Nederhemert te laten brengen. Nevens
Nederhemert moet ook Heusden bezocht. Voorts varen wij de rivier af
tot Woudrichem en doen van daar een benedevaart naar Loevestein, dusver
beurtelings op Geldersch en Brabantsch grondgebied, door Zuid-Holland
loopt de Merwede, die wij langsGorkum, de ruïne van het huis
te Merwede, een deel van de Biesbosch en het aloude Dordrecht volgen,
en de noord, die ons [...] naar Rotterdam, het eindpunt van onze reize,
terugbrengt. [...] Aan de halte Hedel beginnen wij onze wandeling.
Wij komen er langs den spoorweg, die Utrecht met den Bosch verbindt.
60-268
Als wij aan de halte Hedel den trein verlaten, zien wij dien met zijn
wuivende stoomvlag in den zonderlingen koker van de lange spoorwegbrug
over de Maas verdwijnen.
60-292
Daar is altijd nog iets aartsvaderlijks in de betrekking eener welgezinde
aanzienlijke familie tot de ingezetenen harer heerlijkheid, wanneer
zij op haar landkasteel haar vast verblijf houdt. De ontwikkeling
der zelfstandigheid bij pachters en dorpelingen wordt er zeker niet
door bevorderd. Zij zijn gewoon, te steunen op 'het kasteel', van
waar hun de hulpe moet komen, en niet onwaarschijnlijk wordt aan 'het
kasteel' wel eens te veel overgelaten. Maar wat zou er worden van
menig werk, als 'Mijnheer' of 'Mevrouw' niet krachtig voorging! Wat
armoê zou er heerschen in menig stulp, als 'het huis' de gezonden
niet wat liet verdienen en den kranken geen verkwikking zond! Wat
al belangen lijden er schade, als de weelderige huishouding wordt
opgebroken en het slot verlaten of gesloopt!
43-217
Ruim zeven uur langen wandelen wij rond en dien tijd hebben wij zeer
noodig, om althans het voornaamste te zien. Voegen wij er de twee
'zeer dikke' uren bij, die er noodig zijn, om van 't station Voorschoten
bij het huis de Paauw te komen en later van daar 't station van de
H.IJ.S.M. in den Haag te bereiken, [...]
49-273
't Is overal leven en blijdschap. Niet veel dagen geleden betraden
wij dezen zelfden weg. Maar toen was het hout nog dor. Slechts hier
en daar vertoonde zich 't ontwakend leven. Guur was de wind en soms
stoof een verraderlijke jagtsneeuw nog om ons heen. Welk een ontwikkeling
zien wij in dien korten tijd.
49-275
Wij zijn een weinig te laat om de tulpen en hyacinthen nog in hun'
vollen bloei te zien. Wel prijken nog tal van akkers met de veelkleurige
en rijk geschakeerde vakken, maar ziet ook eens, wat een hoopen afgesneden
hyacinthen daar liggen [...] Hoe verachtelijk zijn de liefelijke kinderen
van Flora weggeworpen en hoe balsemen zij niettemin de lucht met hun
geuren.
? Drenthe
Zeg niet dat de heide eentonig is en een togt door haar gebied niet
anders dan vervelend kan zijn![...] Daar is in de onmetelijke ruimte,
die ons omgeeft, in de ongestoorde stilte, die er heerscht, in de
ongerepte reinheid der natuur, die er bewaard bleef, iets aangrijpends
en toch iets onuitsprekelijk liefelijks tevens. [...] Schilderijen
zijn het, waar wij ons wenden.
Friesland, Beetsterzwaag
Hier wordt de voet niet moede en het oog niet verzadigd van wie hart
heeft voor het bosch met zijn heilige stilte, met zijn rijk en eigenaardig
leven van veldbloem en heiplant, van vogel en insect
Berkel
Minacht de Berkel niet! In hare eenvoudigheid is zij een zegen voor
het gewest, waarvan zij een der sieraden is. Voor den Mississippi
zou de graafschap te klein zijn; voor de Berkel heeft zij ruimte genoeg.
De heer Nairac zelf had gezorgd, dat ,,het oude hoekje der Yeluwe"
in zijn merkwaardigheid werd geschetst. Daar kwam nog onverwacht het
bericht van zijn' dood.
|